Tisquantum

Hoofdstuk 1

Eikeltjesmaan 1614

Het water beukte tegen de rotsen en stoof hoog op. De wind blies de fijne nevel recht in zijn gezicht. Zout en koud, de krachten van de Geesten van Water en Wind vermengd.
Tisquantum probeerde ze naar binnen te zuigen. Vanmiddag moest zijn lichaam vloeibaar zijn als water, snel als de wind. Zijn vingers omklemden zijn geluksamulet. Hij zóú de wedstrijd winnen. Straks. Nu moest hij zijn vangst naar zijn moeder brengen, zijn mand zat tot de rand toe vol.
Of… toch nog wat oefeningen doen? Als hij een pniese wilde worden, moest hij tot het uiterste gaan. Van de vier kandidaten zou er slechts één een elitekrijger worden.
Hij!
Hij moest er niet aan denken dat Wampapaquan hem zou overtroeven. Híj was de zoon van het stamhoofd, dus híj moest de beste zijn. Grootse daden verrichten. Zijn vader trots maken.
Tisquantum hees de mand met schaaldieren op zijn rug. Het gewicht drukte zwaar op zijn schouders. Hoe zwaarder, hoe beter. Hij hurkte tot zijn billen de rotsen raakten en sprong weer op. Zakken en staan, zakken en staan, tot zijn spieren begonnen te branden.
Genoeg. Nee, een pniese liet zich niet tegenhouden door een beetje pijn. Vorige week nog hadden ze met blote benen door doornstruiken moeten lopen. ‘Je grootste kracht zit niet in de spieren waarmee je een boog aanspant,’ had Petonowit gezegd terwijl hij zijn hand op zijn borst legde, ‘die zit hier.’ En Petonowit kon het weten, hij wás een pniese.
Mijn hart is sterk, dacht Tisquantum, en mijn lichaam moet net zo sterk worden. Hij trok zijn mocassins uit en knoopte die om zijn nek. Op blote voeten rende hij langs de kust en negeerde de pijn van de schelpen en stenen die in zijn voetzolen prikten.

Zijn moeder was bij hun vuurplaats druk in de weer met de groenten voor de stoofpot. Zonder dat haar handen stilvielen, keek ze op en lachte. ‘Heb je het hele eind de heuvel op gerend?’
Natuurlijk!
‘De beproeving is vanmiddag pas.’ Soepel sprong ze op en verdween in hun wetu. Voor hij de mand met schaaldieren had kunnen neerzetten, schoof de mat voor de opening alweer opzij en kwam ze naar buiten met een maiskoek. ‘Eet.’
Met een paar happen was de maiskoek verdwenen.
‘Leg jij wat stenen in het vuur? Dan kun je me helpen om het vlees uit de schalen te halen en het te bakken.’
‘Koken is geen mannenwerk.’
‘Jij bent nog geen man.’
‘Dat duurt niet lang meer, moeder…’
Komende winter moest hij, net als iedere jongen van de stam, drie manen lang doorbrengen in het bos met slechts een mes, een tomahawk en pijl-en-boog. Als hij in de donkerste tijd van het jaar de kou, de wilde dieren en de honger wist te trotseren, zou hij terugkeren als een man.
Zijn moeder zuchtte. ‘Probeer niet sneller te lopen dan de tijd, Tisquantum.’
Hij pakte een grote, ronde, gladde steen en legde die aan de zijkant in het vuur om op te warmen. ‘Dat is precies wat ik vanmiddag moet doen.’ Hij zette de mand met schaaldieren tussen zijn moeder en hem in en peuterde met twee hertenbotjes het onwillige vlees uit de schaal van een krab.
‘Weet je waarom een krab er altijd uitziet alsof hij bloost?’
Dat wist hij, maar terwijl ze samen werkten, luisterde hij naar het verhaal van Koning Krab, die alles en iedereen in zijn koninkrijk aanviel met zijn scharen. Tot hij op een dag in de tenen van het mooiste meisje van het dorp kneep…

Tisquantum was er klaar voor: hij had zijn haar achter in zijn nek samengebonden, zijn huid ingesmeerd met vet en op zijn borst twee gele bliksemschichten geverfd voor extra snelheid.
Maar… Wampapaquan had de bloedrode pootafdruk van een bergkat op zijn borst. Dat zag er indrukwekkender uit dan bliksemschichten.
Ze stonden met z’n vieren bij Petonowit op het centrale plein. Over de andere twee jongens maakte Tisquantum zich geen zorgen, dat waren sprietjes die hij omver kon blazen, maar Wampapaquan was ruw en hard als een rots. Een rots die Tisquantum in de weg stond.
Petonowit hief zijn handen en meteen werd het stil. ‘Jongens, vandaag wacht jullie een nieuwe beproeving. Als pniese moet je niet alleen de snelste en de sterkste zijn, en de mannen aanvoeren in oorlogstijd, je behoort ook tot de vertrouwelingen van het stamhoofd. Bij belangrijke beslissingen zal hij je om advies vragen en je zult zijn stem zijn als je een boodschap moet overbrengen. Daar draait de beproeving van vandaag om.’
Wat saai. Zeker na de hardloopwedstrijd van de vorige keer. Maar… hier was hij goed in! Het afgelopen jaar hadden ze regelmatig oefeningen gedaan om hun geheugen te verbeteren. Hij kon minstens twaalf voorwerpen onthouden, terwijl Wampapaquan met het gruis in zijn kop meestal niet verder kwam dan negen.
‘Een boodschap moet niet alleen snel worden overgebracht, maar ook nauwkeurig en aan de juiste persoon. Jullie zullen op al die aspecten beoordeeld worden.’ Petonowit wenkte en de blauwe schelpen in zijn ene zilveren streng haar tinkelden. ‘Tisquantum, kom naar me toe om jouw boodschap te ontvangen.’
Vluchtig raakte hij zijn geluksamulet aan, maar de spanning werd er niet minder door. Van spanning blijf je alert, hielp hij zichzelf herinneren.
Petonowit bracht zijn lippen naar Tisquantums oor. ‘Jullie gaan naar ons buurdorp Nemasket. Jouw boodschap is bestemd voor Witte Bever. Luister goed, ik vertel je de boodschap slechts één keer.’
Tisquantum hield zijn adem in en maakte zijn geest leeg.
‘Weena hawala dorgistu mochalla vinbettoi parida munnot.’
Wat was dat voor onzin? Nee, niet nadenken, de woorden onthouden. Hij liet de vreemde klanken door zijn hoofd stromen. Opnieuw en opnieuw, totdat ze een lied werden.
Ondertussen fluisterde Petonowit ook bij de andere drie een boodschap in het oor. ‘Ook als je de boodschap niet begrijpt,’ zei de pniese, ‘moet je haar foutloos overbrengen. Wie mij als eerste een kalkoenveer brengt als teken dat de boodschap goed is overgebracht, wint deze opdracht.’
Tisquantum stoof weg. Wat er ook gebeurde, hij zou als eerste terug zijn met een kalkoenveer!